Wetenschappelijke taal: ondoordringbaar als een braambessenstruik bij een veldweg in augustus. Deze zinssnede kwam ik gisteren tegen:
“Zij stellen dat een sociale groep een minderheidsgroep is in relatie tot een referentiegroep wanneer intergroepsrelaties worden gekenmerkt door groepsdominantie (van de referentiegroep) of groepscompetitie (met de referentiegroep in de rol van de winnaar). Intergroepsrelaties berusten slechts ten dele op objectieve groepsverschillen in status , middelen en macht, ten dele ook op subjectieve percepties en sociale constructies in de vorm van groepsidentificaties en wederzijdse beeldvorming tussen groepen.”
Als je dit fragment door de mangel van de formule voor leesbare tekstenhaalt, kom je aan een score van 21,37. Wat gelijkstaat met ‘zeer moeilijke taal voor academici’. Weg met zulke zwaarwichtige koek als je schrijft voor een breed publiek.
De Flesh-Doumaformule is een wiskundige berekening om het leesgemak van een tekst te meten. Het lijkt absurd om taal te gaan uitdrukken als G=206,84-77.W-0,93.Z. Maar vreemd genoeg is de uitkomst logisch. Haalt je tekst een score tussen 0 en 30, dan holt elk normaal levend wezen gillend de struiken in. Heb je graag dat je lezer blijft lezen tot op het eind, dan moet je G-score tussen 80 en 90 liggen. Dat staat gelijk met de taalvaardigheid van een 11-jarige puber in de vijfde klas. Zonder ironie: dat zegt waarlijk niks over de intellectuele capaciteiten van je lezer. Wél over de neiging om moeilijker te willen schrijven dan je zou kunnen praten.
Laat maar achterwege de wiskunde. Onthoud gewoon: schrijf zodat ook je opa, je 5- jarige dochter, je karaokezingende buurvrouw of je chatverslaafde collega het begrijpt. Dan zal het wel goed zitten.