Wel twintig keer is mijn tong erover gestruikeld. Over het woord ‘schoolbelbaan‘. Hoe laat ik dat woord in een vloeiende beweging gymnastisch uit mijn mond huppelen? Mijn oog blijft al haken aan de l’en en de b’s. Het defecte visueel signaal legt mijn spraakorgaan in een dubbele knoop. We hebben hier inderdaad te maken met een motorisch gestoord woord. Mocht er een revalidatieprogramma voor woorden op de markt komen, ik schrijf de schoolbelbaan prompt in. Ook een woord als ‘fietsster’ kan wel wat manuele woordtherapie gebruiken.
En welke therapie heb ik nodig? Een mental coach of een fysiotherapeut? Niks van, ik moet vooral iets doen aan mijn bureau-ergonomie. Twee ogenschijnlijk in telepathisch contact staande artsen orakelden deze week: ‘Doe iets aan uw ergonomie.’ Stoel verhogen, bureau verlagen, computerscherm een kwartslag draaien. Want ik ben nog jong (ha ha), aldus beide artsen, en daarom moet ik er nú iets aan doen. Om het uur zeven minuten van je stoel rechtstaan en bewegen. En dit de hele dag herhalen: zit en recht, recht en zit.Tot de schoolbel gaat. En het gedaan is met de baan.
Maand: februari 2009
Grens werk en privé
Als thuiswerker moet het mij interesseren. En dat doet het ook: de grens tussen werk en privé. Voor alle duidelijkheid: grenzen zitten meestal in het hoofd, niet in een plek. Zo ken ik tal van mensen die op kantoor werken, huizend in een landschapsbureau of eenzame visbokaal, voor wie de grens tussen werk en privé zich spreekwoordelijk ergens in Ougouadougou bevindt. Een grens als een usb-kabeltje waar je dagelijks honderd keer onbewust overstapt. Omdat het toevallig stoffig verbonden ligt te wezen midden het gangpad.
Het is niet anders voor thuiswerken. De verleiding of afleiding om niet-werkgerelateerde zaken te gaan doen is niet groter thuis dan op eender welke plek.
In Vacature las ik dat millenials (jongeren die na de milleniumwissel op de arbeidsmarkt zijn gekomen) steeds minder onderscheid maken tussen werk en privéleven. Ze noemen iedereen ‘vriend’, heet het. Facebook en YouTube zijn daar natuurlijk niet vreemd aan. Wat mij vooral bezighoudt : zal de millenial – dat klinkt alsof het om buitenaardse ET-achtige wezens gaat, terwijl het natuurlijk gewoon Katrien en Bart en Jessica zijn – over tien jaar nog steeds in deze gezellige halfvirtuele vriendcollegamix leven? Of is het nauwelijks trekken van de grens tussen werk en privé gewoon heel erg eigen aan mensen die hun eerste stappen op de arbeidsmarkt zetten? Ik ben benieuwd.
Ondertussen installeer ik maar even mijn spiksplinternieuwe printer. Die ik gekocht heb buiten de werkuren. En waarvan ik profiteer ín de werkuren. En erbuiten.
Gemoedsrust
Een uitspraak die ik deze week oppikte in een interview: “Dankzij mobiele communicatiemiddelen is de gemoedsrust van mensen die nomadisch werken toegenomen.” De bijhorende situatieschets was als volgt. Je bent met de wagen op weg en sukkelt vast in een file. Je ongeduld wordt zwaar op de proef gesteld. Parelend zweet, knoopje losmaken, je watervoorraad leegdrinken. Tot de paniek losbarst: “Wat zit er ondertussen allemaal in mijn inbox waarvan ik geen weet heb?” Tot hier de schets. Je merkt uiteraard de overdrijving.
Ondertussen zit in míjn inbox een document met de veelbelovende titel ‘No stress’. Lectuur waar ik door moet als voorbereiding voor een artikel over mobiel communiceren.
Gemoedsrust: bereik je dat door meer of door minder communiceren? Of is het afhankelijk van de context? In een bedrijfslogica is méér communiceren ongetwijfeld rendabeler. Maar geldt dat ook voor je privéleven? Wat doe je daar met de veelzeggende stilte? De stilzwijgende gedachte? Met liplezen en gedachten lezen? Met doodgemoedereerd te laat komen? Met niet-gecommuniceerde verrassing? Je kiest zelf wat je doet natuurlijk. Gelukkig maar.