Een vierkant ei


kip
Wie schrijft voor een blad in de Vlaamse Rand moet weten dat de taalkwestie daar erg gevoelig ligt.  Toch blijft de kwestie me met verbazing vervullen. Niet dat ik geen goede Vlaming ben, maar …

Mijn wenkbrauwen trekken zich in een vragend boogje als ik in de RandKrant van oktober een artikel lees over een opleidingsprogramma over klantvriendelijkheid en begrip voor anderstaligen. Heel wat gemeentebesturen in de Vlaamse Rand blijken hun ambtenaren te trainen in het evenwicht vinden tussen de taalwetgeving en de dagelijkse praktijk aan het loket. Het eenvoudige feit dat men daarvoor opgeleid moet worden, wijst op zijn minst op een ’spannende’ situatie.

De taalwet, zo stelt de auteur, zegt dat een ambtenaar in principe uitsluitend Nederland mag spreken aan het loket. Enkel in geval van een dringende sociale reden, een hulpvraag of als de veiligheid in het gedrang komt – tja, taal wordt dan blijkbaar toch als een luxe beschouwd – kan de bediende overschakelen op een andere taal.

Een ambtenaar in Vlaanderen is niet verplicht om een andere taal dan het Nederlands te kennen of te begrijpen. Toch mag een Engelsman of Chinees die aan het loket staat in zijn eigen taal antwoorden op de Nederlandstalige uitspraken van de bediende. Heeft de buitenlander het geluk dat de bediende zijn taal begrijpt -de Engelsman hoeft zich hier iets minder zorgen te maken dan de Chinees – dan ontspint er zich een dubbeltalige conversatie waarbij de ambtenaar Nederlands spreekt en de anderstalige antwoordt in de eigen taal. Oef, ben ik even blij dat ik niet in zo’n situatie gewrongen wordt, want dat is naar mijn gevoel toch een beetje zoals een vierkant ei leggen.

Kent de ambtenaar een mondje Engels of Frans, dan mag hij –  niet moet – als hij iemand ter wille wil zijn, die taal  gebruiken in contacten met inwoners van buiten Vlaanderen. Dat heet het hoffelijkheidsbeginsel en vormt dus een uitzondering op de taalwet. Wat betekent dat dan? Moet je aan een Franstalige eerst even vragen of ie in Vlaanderen woont of niet, en dan pas beslissen welke taal je met hem zult spreken? Dat vind ik dan weer niét zo hoffelijk. In elk geval is er geen afdwingbaar recht op anderstalige dienstverlening.

Ik trek het wat op flessen natuurlijk, maar wat als taalwetten nu eens systematisch gemaakt zouden worden door mensen die de betreffende taal niet spreken? Hoe zou een taalwet er dan uitzien? Gelukkig moet -mag!- ik enkel in het Nederlands schrijven, en hoef me niet druk te maken of het nu Franstaligen, Russischsprekenden of Keniaansgebekten zijn die lezen wat ik schrijf.