‘Je moet dat niet letterlijk nemen’. Een – meestal overbodige- toevoeging bij een of andere frase in een conversatie. Een kind van vijf kan het onderscheid al maken. Mijn zoon, bijna zes ondertussen, zet spontaan een dampend potdeksel op zijn kruin als ik praat over een ‘hoofddeksel’. De aardappelbrokjes in zijn stekeltjes kunnen de pret niet derven. Ik hou ervan om dingen letterlijk te nemen. Zoals deze zin in een reclamefolder: ‘Een goede espressomachine is het levende bewijs dat u een kritische consument bent die iets afweet van koffie.’
Hoe kan een espressomachine levend worden? Een rad ronddraaiende poederscheppen die met ploffende dreunslagen het gezelschap van kokend water opzoeken. Een tros rubberen slurven, met breedvoerig gepoch uitlopend op trompetvormige koffiepads. Zet er een geschifte en babbelzieke filter bij. En een psychotisch aan- en-uit-lampje dat geen trigger nodig heeft. Dit is een vervaarlijk espressocreatuur, zo springlevend dat het de hele Antwerpse zoölogie met verstomming slaat. Geen olifant of krokodil die niet wegvlucht met hangende pootjes. Levende bewijzen doen het goed in de reclame.
Andere termen kun je met de grootste inspanning van de wereld niet letterlijker nemen dan ze al zijn. ‘Histocompatibiliteit’ bijvoorbeeld. Rond dat begrip draaide de website waaraan ik de afgelopen week werkte. Een medische term, inderdaad. Misschien breit mijn zoon er wel een figuurlijk randje aan. Ik moet het hem beslist eens voorleggen.