Als ik om 8.45 uur mijn fiets achter het kasteel in het groen stationeer, ligt er iets onuitspreekbaars op mijn bagagedrager. Ik besluit het mee te pakken op mijn 10 kilometerloop door het Rivierenhof. Dat zou me wel eens kunnen opluchten … De eerste levende wezens die ik voorbij ren: vier jonge gekleurde gasten en een Oosterse vechtsport. Ze maken hun spieren los, terwijl ik de koele ochtendlucht in mijn luchtpijp laat dalen en rijzen. In de kastanjedreef op het zand raak ik in ritme. Mijn longen als een blaasbalg met de discipline van een metronoom.
Wanneer komt dat zweet? Lang hoef ik niet te wachten. Aan de vijvers in de zon hebben de vissers hun vroege lijnen uitgeslagen. Drie keer het Vlaamse symbool op een viskar: VL, VL, VL. Hopelijk slaat de man ook Vlaamse vissen aan de haak. Kan goed zijn voor de identiteit. Misschien maak ik ooit nog eens vlagjes met ‘mixed-ID’ erop in grote letters. Om aan mijn fiets te laten wapperen, en die van mijn hele gezin.
Aan het houten brugje waar het pad 90 graden naar rechts afdraait, ontsieren zwart-gele vlekken de bladeren van twee kastanjebomen. Wat is daar mis mee? Een ongezonde vroegtijdige herfst? Ondertussen twee kwebbelende lopers achter me. Ik laat hen rustig voorbijsteken. En vraag mij af wanneer de dag zal komen, dat ik liever mét, dan zonder iemand zal lopen. De 5 kilometer gepasseerd wordt het pas echt fijn. Een groep witte zwanen moet wijken voor mijn passen. Net voor het plekje waar de populieren altijd zo ruiselen.
Bij het oversteken van de Sterckshoflei, stopt een aankomende motorrijder om mij voor te laten gaan. Een fijn gebaar. Ik maak me klaar voor mijn laatste snelle halve kilometer. Spurt en dan … slow down. Aan mijn fiets teruggekomen, na de stretch van kuiten en dijbenen, speur ik rond. Mijn oog dwaalt van stuur naar bagagedrager naar dikke eik. Ik vind het niet meer. Ik heb het van me afgelopen: het onuitspreekbare.